Nox Aeterna | Aurora Borealis

Story by Debbie Maasdam | © 2018



Nox Aeterna - Aurora Borealis

Chapter I

Een groep jonge reizigers vertrekt met een grote boot richting Noorwegen. Het zijn backpackers. Voor een kleine bijdrage hebben ze een plekje weten te bemachtigen bij een bevriende kapitein aan boord. Met alleen een grote rugzak per persoon als bagage gaan ze de komende weken op pad. Het doel van de trip is om het wonderlijke Noorderlicht te aanschouwen en ervaren. De drie jongens en twee meiden zijn heel enthousiast en denken samen heel de wereld aan te kunnen. De overtocht op zee naar het noorden gaat voorspoedig. Binnenkort zullen ze aankomen in het noorden van Noorwegen waar ze een verblijfplaats zullen zoeken. Vandaar vervolgt de trip verder door over het vasteland. Noord-Noorwegen is omringd door water, eilanden en de besneeuwde fjorden, een bijna surreële wereld. Het lijkt wel een stukje onbewoond gebied. De boot arriveert in een oude haven en de echte reis staat nu te beginnen.


Chapter II

De jongens en meiden komen wat vermoeid aan en vinden een oude herberg waar ze kunnen overnachten. Het is koud. Een warm bed en een goede nachtrust zal ze goed doen. De dag erna vertrekt het gezelschap na een stevig ontbijt. Vandaag begint de tocht die hen verder leidt door de bossen richting het noordelijkste punt. De tocht is moeizaam en de kou valt tegen. Er moeten nog vele mijlen sneeuwlandschap afgelegd worden. De overnachtingsmogelijkheden worden met de dag moeilijker omdat het gebied steeds minder bevolkt is. Al snel moeten ze terugvallen op de tentjes die ze meegenomen hebben in hun rugtassen. De lol is na een paar dagen verdwenen en de 3 jongens en 2 meiden kijken nu vooral uit naar het moment dat zij hun eindbestemming bereiken. Het blijkt een barre tocht waarop ze niet goed zijn voorbereid. Het is koud, guur en vooral donker. Ook de proviand lijkt onvoldoende. Vooral de nachten zijn best eng met het gehuil van wolven en gure stormgeluiden in de verte.


Chapter III

Die avond zetten ze hun tentjes op en maken een vuur. Ze peppen elkaar op en spreken elkaar moed in: we zijn er bijna, nog even volhouden. Het Noorderlicht zal het zeker waard zijn! Twee dagen later arriveert de groep op hun eindbestemming en ze zetten hun kamp op. Ze zitten op het Noordelijkst punt van Noorwegen. De bossen zijn prachtig dicht volgroeid en het lijkt een onbewoonde wereld. Het is er doodstil. Af en toe hoor je wolven huilen. De torenhoge bomen reiken tot de hemel. De lucht is kraakhelder vanavond en het is erg koud. De tentjes staan in een grote kring om een vuur heen. Ze zitten op boomstammen en warmen hun handen lekker aan het vuur. De groep is hoopvol en blij dat de eindbestemming nu bereikt is. Er wordt gelachen. Met een lekkere drank in de hand toosten ze samen op dit mooie avontuur. De nacht valt in en hoe donkerder het wordt, des te kalmer wordt de wind. Al het harde werk, het zwoegen en het afzien wordt deze nacht beloond: ze zien het Noorderlicht en raken volledig in extase. Wat een prachtig verschijnsel!


Chapter IV

Een van de jongens vertelt het wonderlijke verhaal van het Noorderlicht. De kans om het poollicht te zien is het grootst als er grote activiteit is op het oppervlak van de zon. Om de elf jaar maakt de zon zo'n actieve periode door. Door het grote aantal zonnewinden die naar de aarde zijn gericht, bereiken de geladen deeltjes die bij de uitbarsting vrijkomen de aardse atmosfeer. Zij veroorzaken daardoor het poollicht. We zien het licht alleen bij duisternis en vooral in de winter. De jongens en meiden genieten met volle teugen van dit wonderlijke aanzien. De hemel bestaat uit bewegende bogen van licht, stralend kleurende bundels die soms in vuur en vlam lijken te staan. Het is een fotogeniek arctisch licht tussen de imposante fjorden. Het groenblauwe, dansende licht aan de hemel is ongrijpbaar en onvoorspelbaar. De lichtshow is kilometers hoog in de lucht te zien, zo ver het oog reikt. De groene en blauwe strepen strekken zich uit achter de bomen, waardoor prachtige silhouetten ontstaan. Dit is waar ze al allemaal voor gedaan hebben.


Chapter V

Het Noorderlicht heeft de groep enorm enthousiast gemaakt. Na een paar dagen gefilmd en gefotografeerd te hebben, besluiten ze te beginnen aan de terugreis. Het eten is op en ze moeten zo snel mogelijk een goede overnachtingsplaats vinden. Weer zo’n oude herberg zou lekker zijn. Met een warm vuur en een lekker stuk vlees aan de grill. Onderweg verlekkeren de jongens zich met verhalen over al het bier en vlees wat ze straks gaan verorberen. De meiden verlangen vooral naar een warme douche en een zacht bed. Opeens merkt een van de jongens op dat hij die rare boom eerder heeft gezien. Gaan we nog wel goed? Kijk eens op de kaart? Het kompas blijkt stuk te zijn, maar een van de jongens beweert de weg nog wel te weten. Volg mij maar! Ze lopen verder maar raken steeds verder verdwaald. Kijk nog eens naar het kompas? De richting ten opzichte van het noorden verandert steeds. Het lijkt wel of de magneet verstoord wordt. De wind trekt aan en het wordt steeds kouder en guurder. De duisternis lijkt hen langzaam in te sluiten. Het maakt nu niet meer uit welk dorp ze tegenkomen, als ze maar ergens kunnen schuilen. Door de gure wind horen ze het gehuil van wolven. Er steekt een fikse storm op, gepaard met opvliegend sneeuw en rondvliegende takjes. Er is weinig zicht en de groep raakt een beetje verspreid van elkaar.


Chapter VI

De storm wordt steeds sterker en het de hemel is inktzwart. Ze zien geen hand voor ogen. Een van de jongens valt plotseling in een spelonk en zakt snel weg in de sneeuw. Hij schreeuwt en de andere jongens proberen hem overeind te trekken. Maar iets lijkt hem verder de diepte in te trekken. De anderen proberen hem nu met man en macht te redden. Een sneeuwstorm trekt over en in de verte klinkt een lawine. De grond schudt onder ze. De jongen verdwijnt in de spelonk. Plotseling rukt een wind de meiden omver. Door een omgewaaide boomstam raakt een van de jongens gewond aan zijn been. Iedereen is uitgeput van de reddingsactie. De stemming is volledig omgeslagen naar paniek en angst. De meiden schreeuwen dat ze zo snel mogelijk hulp moeten halen. We moeten hier weg! Even zien ze weer groenblauwe stralen licht door de hoge bomen heen, het Noorderlicht? De gure wind en sneeuw belemmeren het zicht. De jongen met het gewonde been strompelt achter de meiden en de jongen aan die wegrennen. Hij kan ze niet bijhouden. Laat mij achter en haal hulp, schreeuwt hij naar ze, terwijl hij vermoeid door de sneeuw strompelt. De andere jongen weigert, hij kan hem niet achterlaten. Het been bloedt echter hevig en de sneeuw kleurt rood. Met een sjaal probeert hij het been af te knellen en de bloeding te stoppen. Tevergeefs. De wind is te hevig en er is geen zicht. Verdomme, alles zit tegen! Na veel geschreeuw besluiten ze hem toch achter te laten. Ze vinden vast wel hulp. De gewonde jongen zakt langzaam tegen een boom op de grond. We komen terug voor je! Houd vol! De jongen en de meiden rennen door, maar zijn hun hele oriëntatie kwijt. Waar moeten we heen? Het begint ook nog te regenen. Plotseling valt een van de meiden in een soort wak. Ze schreeuwt van de pijn en schrik. Ze is doorweekt en probeert zich uit de plas water te trekken. De anderen helpen haar uit het wak. Het andere meisje pakt snel een deken uit de tas. De bittere kou zorgt er echter voor dat ze binnen een paar minuten onderkoelt is. Ze verliest het bewustzijn. De jongen en het andere meisje pakken haar op en slepen haar voort onder hun schouders. Door de vermoeidheid en kou moeten ze na een tijdje noodgedwongen stoppen. Bij wat overhangende bosjes nemen ze rust. Ze kruipen tegen elkaar en bezwijken.


Chapter VII

De volgende ochtend zijn de weersomstandigheden rustig. Er schijnt een bleek opkomend zonnetje door de hoge bomen. Het is fris en de jongen en het meisje worden moeizaam wakker. Ze schudden de deken waarin ze hun vriendin hadden gewikkeld. Word wakker! Er is echter geen beweging. Ze is door onderkoeling gestorven. Ze is witblauw en lijkt ingevroren. Totale angst overheerst en ze barsten in tranen uit. Hoe overleven ze dit? Waar moeten we heen? Ze begraven hun vriendin in de sneeuw. Ze bekijken de proviand en staan uiteindelijk op om vermoeid, koud en hongerig verder te trekken. Na een paar uur slenteren door de sneeuw zien ze een licht in de verte. Ze volgen het licht en vinden een kleine afgelegen hut. Totaal uitgeput kloppen ze aan bij de houten blokhut. Een verwilderde man opent. Hij heeft een oude bruine mantel aan en een lange grijze baard. Binnen brand een haardvuur. Zonder wat te zeggen laat de man ze binnen en wijst hen naar de haard. Daar brandt een lekker warm vuur. De jongen en het meisje twijfelen geen moment en rennen naar binnen. Ze ploffen neer en warmen hun handen. De man heet de vreemdelingen welkom. Terwijl ze zich opwarmen aan het vuur vertellen ze compleet aangeslagen aan de man wat hen overkomen is. Er moet snel hulp komen voor hun vrienden! De man blijft doodskalm en zorgt voor wat hete drank. Hij heeft een stoofpot gemaakt en ze krijgen een hete brei voorgeschoteld. Het smaakt erg vies, maar ze aarzelen geen moment om het op te eten. De honger heeft hen volledig uitgeput. Dankbaar nemen ze de stenen koppen aan. Ze turen een beetje rond in de hut. De man lijkt alleen te wonen. Hij reageert ook niet echt op hun verhaal. Op de vraag of er anderen zijn, reageert hij ontkennend. Er komt geen hulp. Hij is de enige in deze bossen. Hij is de enige die het overleefd heeft. De jongen en het meisje kijken elkaar vragend aan; de enige die wát overleefd heeft?


Chapter VIII

De oude man gaat zitten op een houten krukje en begint te vertellen over zijn leven. De man woonde vroeger in een dorp dichtbij met veel grote gezinnen. Op een koude, heldere nacht ontstond er een vernietigende storm. Het Noorderlicht brandde ineens blauw en groen in de hemel. Zo fel en onvoorspelbaar. Het was een prachtig spektakel. Er leken vuurschichten uit de lucht te komen. Die werden gevolgd door extreme sneeuwstormen en de grond schudde onder hen. Er klonken huilende geluiden in de wind. De wind was verwoestend en slingerde grote takken in het rond. De hutten werden vernield en begonnen te verzakken in de sneeuw. We konden niemand waarschuwen. De radiocommunicatie werd ernstig verstoord door het weer. Er was geen mogelijkheid om contact te krijgen met andere dorpen. Een voor een verdwenen de mensen in ons dorp. De kinderen waren het kwetsbaarst en schreeuwden om hun ouders. Onderkoeling, regenstormen en plotselinge spelonken in de grond slokten uiteindelijk het hele dorp op. Het leek wel of er op ons werd gejaagd. Niemand leek te kunnen ontsnappen. Toen de storm de volgende dag was bedaard, was het complete dorp verwoest. De man was de enige overlevende.


Chapter IX

De man vertelt verder. Kennen jullie de Saga van het licht? De oude verhalen over het Noorderlicht? Om de elf jaar tijdens het Noorderlicht verschijnt de verwoestende storm weer. Het is de nacht van de extremen. Er heerst een strijd tussen bovennatuurlijke krachten in de hemel. Volgens de oude verhalen staat de poort naar de geestenwereld deze nacht geopend. Het Noorderlicht is een voorteken van onheil en bloedvergieten. Wanneer het Noorderlicht groenblauw schijnt, gebeuren extreme natuurverschijnselen. Lawines, plotselinge sneeuwstormen en rukwinden teisteren de bossen in het Noorden. De grond scheurt open. De gevolgen zijn verschrikkelijk en angstaanjagend. Verschrikkelijke kou en stromende regen. De rukwinden zorgen voor ontwortelde bomen en rondvliegend puin. Ik heb geluk gehad, vertelt de oude man. Ik ben al die jaren gekluisterd aan deze hut. Ik ben gespaard gebleven. Of ze hebben mij niet weten te vinden. Slaap nu en morgen is er een nieuwe dag. De jongen en het meisje vallen onder een deken bij de haard in slaap. Verward en totaal overdonderd door het verhaal van de oude man. De harde donderslagen buiten kunnen hen niet meer wekken, zo moe zijn ze.


Chapter X

De volgende dag worden ze wakker. Het is al laat in de middag, ze hebben lang geslapen. Er schijnen enkele zonnestralen door het kleine raampje. Het vuur in de haard is uitgegaan. Het is koud in de hut. De jongen gaat op zoek naar de oude man, maar kan hem niet vinden in de hut. Misschien is hij hout halen voor de haard? Het meisje ontwaakt langzaam en loopt naar de voordeur om buiten te kijken. Daar ligt de oude man met een bijl in zijn hand! Hij ligt bij een stapel boomstammen. Ze rent naar hem toe. De man is witblauw, compleet bevroren en ademt niet meer. De storm heeft vannacht zijn leven geëist. Snikkend van verdriet en wanhoop rent ze naar de jongen toe in de hut. Er is geen ontkomen aan, de storm heeft de oude man na al die jaren toch nog gedood! We moeten hier weg, ik wil naar huis! Laten we gaan! Haastig verzamelen ze wat spullen, kleden zich dik aan en verlaten de blokhut. Samen lopen ze de dichte bossen weer in, naarstig op zoek naar de bewoonde wereld. Van de jongen en het meisje is nooit meer iets vernomen.